joopfreie.nl
Home                   Fam. Freie                   Fam. Hallink                   Genealogie                   Duitse archief                  
De Freie Camper             Jaren 50-60                       Voetbalplaatjes/Luciferdoosjes          E-mail: joop@joopfreie.nl

Stamboom familie Freie

Eerst de informatie hieronder lezen of direkt naar
Kaartenbak familie Freie      of naar      Parenteel Adam Freye     of naar het     Grafische Parenteel

Intro

Welkom op mijn site van de familie Freië. Hierop heb ik een parenteel van de oudste (tot nu toe bekende) voorvader van de familie Freie geplaatst.
Ik heb getracht zorgvuldig met de privacy om te gaan, maar mochten er toch gegevens voorkomen, die u graag gewijzigd wilt zien, laat me dat dan even weten via mail.
Een parenteel begint bij de oudste voorvader. Dat is niet, zoals vaak gezegd wordt de stamvader. Officieel is een stamvader de negende voorouder van jezelf. Vanaf de oudste voorouder volgt de parenteel dan alle kinderen (mannelijk en vrouwelijk) terug naar het heden. De parenteel, die ik hier geplaatst heb is echter niet helemaal volledig. Ik heb niet de volledige vrouwelijke lijn gevolgd. Maar in grote lijnen is van de meeste afstammelingen wel een lijn naar de oudste voorvader te vinden. Via het menu (hierboven) kun je direct naar de parenteel (tekst) of naar de grafische parenteel van alle vermelde personen in de stamboom.
De verst-tot-nu-toe-bekende voorvader was Henrich Frie, omstreeks 1625 geboren in de omgeving van Ostercappeln in het toenmalige prinsbisdom Osnabrück. In het prinsbisdom had de bisschop ook de wereldlijke macht over een gebied. Vanaf 1813 behoort het gebied toe aan het koninkrijk Hannover en vanaf 1946 valt het totale gebied binnen de deelstaat Nedersaksen.
De achternaam Freie komt van het Middelhoogduitse woord "vri", wat "vrij" betekent, en als naam verwees het naar een vrije man, in tegenstelling tot een slaaf of lijfeigene in het feodale systeem.
Het is dus niet vreemd dat de oudste bekende in deze stamboom dan ook Frie heette. Ook een aantal van zijn nazaten stonden zo in de boeken. Later verbasterde de naam naar allerlei varianten: Freie, Freië (alleen Nederland), Freier, Freije, Frije, Freye en in Amerika veel Fry, Frye, Freye en Friar.
Het lijkt er op dat de basis (voor 1500) van deze familie ligt in Beieren. Wellicht zijn er enkele familieleden ooit vanuit Beieren naar het noorden getrokken, waar betere landbouwgronden waren.
De naam Freie komt in vele varianten voor: Freie, Freië (alleen Nederland), Freier, Freije, Frije, Freye en in Amerika veel Fry, Frye, Freye en Friar.
De oorspronkelijke families waren over het algemeen landarbeiders of kleine boeren. In Duitsland heette dat: Heuermann of Heuerleute. Vaak waren dat keuterboeren met een kleine boerderij (kotten) of soms niet veel meer dan een armzalig hutje bij een groter boerenbedrijf.
Van het gezin dat zich rond 1840 in Oude Pekela vestigt worden de meeste zonen zeelui. Dan had je in ieder geval een betere toekomst dan om als landarbeider in Groningen aan de slag te gaan.
Van de jongemannen (waaronder mijn overgrootvader) die naar zee trokken (tussen 1850 en 1900) werden de meesten uiteindelijk kapitein. En zij voeren vooral op 2 of 3-mast zeilschepen. Aanvankelijk gingen die reizen over de Oostzee naar Rusland (St. Petersburg), Estland en Polen. Later werden het reizen naar de "West": Cuba, Haiti, Jamaica, Suriname en naar de westkust van Afrika.
Meer weten en lezen over hun reizen? Klik HIER of op de afbeelding hiernaast.
English version of Freie family   Read the English version of this page.

Oorsprong

Pruisen

Tot 1525 behoorde het gebied Pruisen toe aan de Poolse koning. Het Hertogdom Pruisen was een hertogdom dat ontstond in 1525 en daarmee de Duitse Orde opvolgde in het oosten van Pruisen (het gebied van noordoost Polen en Litouwen). Het was de eerste Lutherse staat met een overwegend Duitstalige bevolking. Albrecht van Brandenburg-Ansbach werd de eerste hertog van het hertogdom Pruisen.
Hertogdom Pruisen (gearceerd), in de 16de eeuw.
Het hertogdom met de hoofdstad Königsberg (nu: Kaliningrad) werd door de keurvorsten van Hohenzollern van het Markgraafschap Brandenburg geërfd in 1618. Daarna werd het een personele unie onder de naam Brandenburg-Pruisen totdat het werd verheven naar de status van koninkrijk in 1701. Frederik III (1688-1713) kreeg na jarenlang onderhandelen van keizer Leopold I het recht de koningstitel te voeren in het nu volledig soevereine Pruisen. Als tegenprestatie moest hij de keizer steunen in de Negenjarige Oorlog (1688-1697) en de Spaanse Successieoorlog (1701-1714). De keurvorst kroonde zichzelf op 18 januari 1701 tot koning Frederik I van Pruisen.
Frederik was (via moeders’s kant) een kleinzoon van Frederik-Hendrik van Oranje-Nassau en Amalia van Solms.
Het koninkrijk Pruisen werd steeds verder naar het westen uitgebreid. Naast het keurvorstendom Brandenburg bezat het vorstenhuis ook het hertogdom Kleef en de graafschappen Mark en Ravensberg. Frederik verkreeg door erfenis bovendien de graafschappen Meurs en Lingen (1702) en het vorstendom Neuchâtel (1707) en door koop onder meer het graafschap Tecklenburg (1707). In dit graafschap Tecklenburg lag ook het prinsbisdom Osnabrück met Stirpe en Oelingen.
 
In 1803 kwam het gebied rond Osnabrück in handen van het Koninkrijk Hannover. Van 1806 tot 1810 was het weer Pruisisch en van 1810 tot 1815 maakte het deel uit van het Franse Keizerrijk. Vanaf 1815 was het weer een onderdeel van het Koninkrijk Hannover tot Pruisen in 1866. In datzelfde jaar werd onder leiding van de Pruisische prins Otto von Bismarck de Noord-Duitse Bond opgericht. Hiermee kwam een einde aan de vele kleine vorstendommen en hertogdommen in het noorden van Duitsland. Toen na een aantal jaren de zuidelijke Duitse staten zich ook aansloten was het Duitse Keizerrijk een feit. Maar veel leden van de Freie-familie waren toen al uit Pruisen/Duitsland vertrokken.

Arenshorst

De basis van de familie Freie/Freije/Freye ligt in een gebied, dat ca. 25 kilometer ten noordoosten ligt van Osnabrück in Duitsland. Daar ligt een iets groter dorp genaamd: Ostercappeln. Deze plaats is omgeven door vele kleine landelijke dorpjes en gehuchten, o.a. de stamplaatsen van vele Freies: Stirpe, Oelingen, Herringhausen. Het was van oorsprong een 100% landbouw- en veeteelt gebied. Tegenwoordig is dat wat minder, maar er wordt nog steeds het boerenbedrijf uitgevoerd.
Veel informatie heb ik uit het kerkarchief van de kerk in Arenshorst (afb) en de kerk in Ostercappeln.
Ik heb links gemaakt naar DUIZENDEN AKTES en NAMENLIJSTEN uit het archief van de Arenshorst kerk. Daarin staan niet alleen de gegevens van de familie Freie vermeld, maar ook van alle families uit de regio, die ooit in deze kerk zijn gedoopt, getrouwd of begraven.
Kerkelijk vielen Herringhausen, Stirpe, Oelingen en de andere dorpjes onder de Evangelisch-Lutherse gemeente van Arenshorst. Het kerkje van Arenshorst ligt in een bosgebied, dat weer midden in de weilanden en akkers van Herringhausen en Stirpe-Oelingen ligt.
Pastor Johann Diedrich Block (afb.) was predikant in Arenshorst van 1812 -1852. Hij is geboren op 23 september 1776 in Badbergen en overleden in Osnabrück op 20 november 1854, 78 jaar oud. Pastor Block was gehuwd met Johanne Christine Rodowe (*19-8-1786 +23-10-1875). Hij heeft wellicht b.v. de begrafenisdienst geleid van Hermann Heinrich Freie op 8 november 1831 en van Hermann’s vrouw Christine Eleonore Piel op 23 maart 1829. En misschien de doopdiensten van de 2 broers, die later naar Amerika zouden emigreren: Johann Heinrich Freie, gedoopt op zondag 24 september 1820 en Ernst Heinrich Freie, gedoopt zondag 16 april 1826.
Veel jonge boerenzoons gaan eind achttiende en begin negentiende eeuw voor een aantal maanden naar Nederland om daar te helpen met de oogst. Zij worden in Nederland beter betaald dan in Duitsland. Deze jonge mannen werden in Duitsland de "Hollandgänger" genoemd (zie verderop).
regio Osnabrück Om de ligging een beetje te kunnen bepalen van de geboorte- woon- en overlijdensplaatsen van de leden uit de Freie-stamboom KLIK HIER of op de landkaart rechts.
Er heerste in de eerste helft van de 19e eeuw nogal wat onrust (oorlogen) en ziektes (aardappelpest) in Europa en wellicht is dit één van de redenen geweest dat deze familie Freie uit Duitsland is vertrokken om voor zichzelf en hun kinderen een betere en veiliger toekomst in Nederland te zoeken.
In diezelfde periode vertrokken er velen naar het buitenland. Zelfs de oceaan over naar Amerika. Veel van die Amerikagangers vestigden zich uiteindelijk als landbouwers in de staten Ohio, Iowa en Nebraska.
Emigratieroutes naar Nederland en Amerika Het rood-gekaderde deel (afb) is de tak Ostercappeln met de rode lijn naar de Nederlandse tak, die zich vanuit de provincie Groningen over Nederland heeft verspreid en de blauwe lijn, die naar Amerika emigreert.
Het blauwe kader en de blauwe lijn is de tak uit Schale, waarvan vele Freies naar Amerika zijn vertrokken. Of er een link bestaat tussen de tak "Ostercappeln" en de tak "Schale" weet ik niet. Maar deze 2 gebieden liggen niet zo ver uiteen, dus ik hoop ooit nog eens een link te vinden. In beide takken komen vaak dezelfde voornamen voor, dus dat geeft enige hoop.
Vanuit de rode tak gaan er eigenlijk 2 lijnen naar Nederland. De ene lijn vestigt zich in het begin in Oude Pekela en heeft over het algemeen als familienaam Freie of Freië. De andere lijn vestigt zich in Harkstede en heeft als familienaam Freije.

Schale

Schale is een klein dorp in de gemeente Hopsten op de grens van Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen. Tegenwoordig wonen er nog diverse families met de naam Freie. Van deze lijn heb ik met ruim 700 leden 'HIER naar Schale' een overzicht gemaakt.
Vele leden van die families zijn in de eerste helft van de 19e eeuw naar Amerika vertrokken en een enkeling naar Nederland. Er zijn echter in Nederland weinig aanknopingspunten te vinden die verwijzing naar deze tak van de familie Freie. Wel is het zeker dat er in de eerste helft van de 18e eeuw al leden uit Schale in Nederland woonden. In het register van Amsterdam is b.v. een ondertrouwakte 17 juni 1744 te vinden van Jan Vrij uit Schale:
* Jan Vrij (ondertekend met 'Jan freie') van Schaal (waarschijnlijk wordt hiermee Schale in Duitsland bedoelt), oud 35 jaar op den Nieuwendijk, oud(ers) doot geass(isteerd) met Hendrik Snijders en Geesje Graening/Greuning van Schaal, oud 26 jaar, in de Niesel oud(ers) doot, geass(isteerd) met haar motje Elsje Middelkoop' etc.
Ook vinden we in dat archief een ondertrouwakte uit 8 oktober 1784 van Herman Freije uit Tekelenburg (=Tecklenburg). Dat is het gebied waar ook Schale onder valt, evenals de plaatsen Ostercappeln, Bohmte, Stirpe en Oelingen.
* Harman (ondertekend: Herman) Freije van Tekelenburg (Teckelenburg), Gereform weduwnaar van Willemijntje de Vries woont te Lisse en Catharina Steffens van Ams(terdam), Luthers, oud 30 Jaren op de Keijsersgragt geass(isteerd) met haar moeder Margartha Voogd' etc.
Weer terug naar onze eigen lijn.
De naam Freie wordt in Nederland zowel MET als ZONDER trema op de laatste 'e' geschreven. Wij waren met 4 broers in ons gezin: de 2 oudste jongens hebben officeel GEEN trema en heten dus Freie, terwijl de 2 jongste broers officieel WEL een trema hadden en heten dus Freië. Die trema is voor het eerst ingevoerd in Nederland. Hoewel ik officieel Freië (met trema) heet, gebruik ik op internet vaak de naam zonder (gemakzucht - en soms makkelijker). Ik til niet zo zwaar aan die 2 puntjes.


Van het gezin dat zich in Oude Pekela vestigt worden de meeste zonen zeelui. Dan had je in ieder geval een betere toekomst dan om als landarbeider in Groningen aan de slag te gaan.
Van de jongemannen (waaronder mijn overgrootvader) die naar zee trokken (tussen 1850 en 1900) werden de meesten uiteindelijk kapitein. En zij voeren vooral op 2 of 3-mast zeilschepen. Aanvankelijk gingen die reizen over de Oostzee naar Rusland (St. Petersburg), Estland en Polen. Later werden het reizen naar de "West": Cuba, Haiti, Jamaica, Suriname en naar de westkust van Afrika.
Meer weten en lezen over hun reizen? Klik HIER of op de afbeelding hiernaast.

Hollandgänger en Heuermann

Hollandgänger

In de toenmalige Nederduitse staatjes die bestonden uit vele kleine Vorstendommen, Graafschappen en Bisdommen heerste veel armoede onder de boerenbevolking. Veel jonge boerenzoons trokken daarom in het voor- en najaar naar Nederland om daar als landarbeider aan de slag te gaan. Dat waren de Hollandgänger. Ze liepen dan vaak in grote groepen door het Duitse veengebied en heidevelden. En een aantal van hen bleef soms in het nieuwe land achter voor de liefde. Trouwden er en stichten er een nieuw gezin. De eerste Hollandgänger kwamen begin 1600 al naar Nederland.

Boerenstand en Heuermann

Vanaf de 15e eeuw ontstond er een onderscheid in de boerenstand.
Vollerben:
De eerste boerderijen ontwikkelden zich tot grote en welvarende boerenbedrijven. Hun eigenaren waren de zgn. Vollerben, die volledig stemrecht in de Marke bezaten, maar ook financieel volledig werden aangeslagen. Tot ca. 1500 hadden deze boerderijen een oppervlakte van tenminste 10 hectare.
Halberben:
Deze boeren hadden de helft aan stemrecht binnen de Marke en betaalden ook de helft aan belastingen. De Halberbhöfe bestonden vanaf de 15e-16e eeuw. De oppervlakte van de gronden bij deze boerderijen was ook kleiner. Soms werd een Vollerbe-boerderij gesplitst in 2 delen (voor 2 oudste zoons). Iedere zoon werd dan een Halberbe. De andere kinderen moesten zich maar zien te redden. De meisjes trouwden vaak een andere boerenzoon; met wat geluk was dat een Vollerbe of ook een Halberbe. De eventuele andere zoons gingen aan het werk als boerenknecht of kozen een ander beroep.
Erbkötter:
Een andere mogelijkheid was dat de vader (Halberbe of Vollerbe) een stuk van zijn eigen land aan een zoon gaf. Deze kon dan hierop een klein boerderijtje en een stal bouwen en de rest van de grond als akkerbouwgrond kon gebruiken. Zo kon hij, weliswaar bescheiden, in zijn eigen inkomsten en voedsel voorzien. Deze nieuwe kleine zelfstandigen werden Erbkötter genoemd (Kötter = cut = afgesneden stuk). Zij hadden evenals de grotere boeren -zij het in geringere mate- rechten in de Marke. De vader kon het verlies aan eigen grond compenseren door nieuwe stukken (aangewezen) grond binnen de Marke opnieuw te cultiveren. De Erbkötter-boerderijen waren meestal niet groter dan 3 ha.
Markkötter (Colon):
Als echter na verloop van tijd de grond schaarser wordt en de bevolking groeit, moest men iets nieuws bedenken voor al die boerenzoons. De zoons kregen geen land meer uit hun vaders grond, maar kregen een stuk land in de Marke waarop zij een “kotten” konden bouwen. Veel van de stukjes grond lagen dichter bij de dorpen en waren meestal minder vruchtbaar. Deze zonen, die wegtrokken van de vruchtbare akkergronden werden “Colonisierten” genoemd. Vandaar het begrip “Colon”. Zij hadden binnen de Marke geen stemrecht en ook geen verplichtingen. Zij waren dus eigenlijk volledig vrij. Hoewel de boerderijen van de Vollerben, Halberben, Erbkötter en Markkötter nogal in grote verschilden en hun rechten (en plichten) zeker niet gelijk waren, een ding hadden ze wel gemeen: ze waren allemaal zelfstandige boeren.
Heuerleute:
In de 17e eeuw, vooral na de 30-jarige oorlog, als de bevolking zich herstelt van de verschrikkingen en de verwoestingen, ontstaat er ook een nieuwe landbouwgeneratie: die Heuerleute. Het waren geen zelfstandige landbouwers, maar mensen die zich voor vele jaren verbonden aan een zelfstandige boer. De Heuermann of Heuerling moest zich beschikbaar houden om voor zijn boer werkzaamheden te verrichten in de drukke tijden, b.v. de oogstperiode. Hiervoor kreeg hij dan een onderkomen in het “bakhuis” van de boerderij of een “kotten”, die de boer voor de Heuerleute had laten bouwen. Soms stond deze kotten dicht bij de boerderij, maar soms ook stond zo'n kotten verder weg in het veld. Hierdoor kon de Heuermann ook een oogje in het zeil houden op de veestapel van de boer. Behalve behuizing kreeg de Heuermann (en zijn gezin) ook een stukje land, dat net groot genoeg was om een eigen moestuin aan te leggen en een koe en een paar varkens te houden. Behalve de Heuermann zelf moest ook zijn vrouw helpen bij de boer. En natuurlijk ging de oogst van de grote boer voor op de eigen (kleine) oogst, die soms 's nachts nog moest worden gedaan. Het liefst hadden de Heuerleute een kotten dicht bij de kerkdorpen, omdat ze daar wat extra inkomsten konden krijgen door te werken als bakker, schoenmaker, smid of huiswever. Soms kon de oudste zoon van een Heuermann na het overlijden van zijn ouders in de kotten blijven wonen en bleef hij voor dezelfde herenboer werken als zijn ouders hadden gedaan. De andere boerenzoons deden veelal seizoenswerk of gingen als dagloner aan de slag. Het seizoenswerk was meestal iets beter, omdat je dan voor wat langere tijd werk -en dus inkomen- had. Als dagloner werd je per werkdag betaald en kon je ook iedere dag je “baan” kwijt raken en weer werkeloos zijn. En werkeloosheid betekende toen veelal weinig of geen eten. Dus armoe. Zo'n Heuermann kennen we in Nederland het beste als keuterboer. Afgeleid van “kotten”, het woonhuis. Hoewel in Nederland een keuterboer niet altijd bij een groter boerenbedrijf hoort. Maar soms als “kleine” toch zelfstandig is. Meestal hadden de keuterboeren wel een baan naast hun eigen boerderijtje; als landarbeider bij andere boeren (dus toch vergelijkbaar met de Duitse versie), soms als arbeider in de industrie (in Twente bv de textiel).
Het waren de nageboren zonen die het noodlot hadden geen rechtstreekse erfgenaam te kunnen worden of geen erfdochter konden huwen. Het was namelijk gebruikelijk dat slechts de oudste zoon het ouderlijk bedrijf erfde, waardoor werd voorkomen dat een verdeling in kleinere bedrijfjes plaatsvond. De overige erfgenamen moesten dan genoegen nemen met een afkoopsom, die de oudste broer hun direct of na enige jaren moest uitbetalen. Zo zou een kotten er uit gezien kunnen hebben. Wel kregen ze vaak een voorlopig verblijf toegewezen in een van de boerderij-opstallen, bijvoorbeeld het bakhuis of de kookhut, een gedeelte van de stal of een van de schuren. Zo'n kleine woonruimte werd vaak een kotten genoemd (afb). Daar konden ze tijdens het seizoenswerk wonen en hadden ze tenminste een dak boven hun hoofd. Van het verdiende geld konden ze soms later een stukje grond binnen het terrein van de hoeve pachten. Deze arbeiders, voor een groot deel dus tweede en volgende zonen, waren de zogenaamde "Heuerleute" (Huurlieden) of "Heuermänner". Op het stukje erf bouwden ze zo gauw mogelijk een eenvoudig hutje, dat later wel verder kon worden uitgebouwd. Maar van het begin af aan bleven ze zoveel mogelijk in de nabijheid van de hoeve waartoe ze behoorden. Het gebeurde soms ook wel dat de huurling in een van de kamers van een grotere boerenhoeve woonde, en soms mocht hij tijdelijk met zijn gezin intrek nemen in de zogenaamde "Leibzuchter". In dat huisje woonden gewoonlijk de door de boer te onderhouden grootouders of ouders, die "lijftocht" genoten en dus mochten mee eten uit de boerenkeuken. De huurlieden hebben het, een uitzondering daargelaten, niet tot een eigen landbezit gebracht. Ze hadden een slecht lot getrokken, hun leven was niet gemakkelijk.

Emigraties

Vergelijkt men de emigratielanden Amerika en Nederland van de 19e eeuw, dan is het duidelijk dat er ten eerste voor de emigratie naar Amerika actiever werd geadverteerd en ten tweede het vooruitzicht van eigen grondbezit aantrekkelijk was. Een dure, lange en gevaarlijke reis, een onbekend land met een vreemde taal, en vaak geen uitzicht om terug te keren was de andere kant van deze medaille.
Het naburige Holland was echter al generaties lang bij de Duitse, lokale bevolking bekend door de seizoensarbeid, die vele jonge (soms ook al oudere) mannen in Holland werd verricht (zie: Hollandgänger). De afstand was vaak in een paar dagen lopen over bekende paden te overbruggen. In tegenstelling tot Amerika was er maar weinig kans op eigen grondbezit.
Het moet dit verlangen zijn geweest dat de meeste emigranten in de 19e naar Amerika emigreerden. Een ander punt om rekening mee te houden was: naar Amerika verhuisden hele gezinnen die vaak gevolgd werden door familieleden en kennissen met hun families. De Holland-emigranten waren meestal ongetrouwde mannen en vrouwen, waarvan sommigen tijdens eerdere seizoensreizen in Holland hun geliefde hadden ontmoet. Zij trouwden dan en bleven ook in Holland wonen om daar hun verdere toekomst op te bouwen. Soms volgden nog enkele familieleden (broers, zussen) of vrienden die ook hun geluk in Holland gingen zoeken.
Tussen 1821 en 1914 verlieten ongeveer 50 miljoen Europeanen hun vaderland, velen via de emigrantenhavens Bremerhaven en Hamburg. In deze tijd vertrokken zo’n 7 miljoen Duitsers, in de eerste plaats naar de Verenigde Staten, om in de „Nieuwe Wereld“ een beter leven te vinden. Zo ook nazaten van de broers Evert Henrich Freye en Gerdt Heinrich Freie. Van Evert Henrich 1.1 vertrokken 4 kleinkinderen, 1 naar Nederland en 3 naar Amerika: 2 zoons van Hermann Heinrich 1.1.5 (het 6e kind van Evert Henrich) en 2 zoons van Franz Heinrich 1.1.10 (het 11e kind van Evert Henrich). Van Johann Gerdt Heinrich 1.2.1 (de 1e zoon van Gerdt Heinrich 1.2) vertrok Hermann Friedrich 1.2.1.3 naar Amerika. Van Hermann Heinrich 1.2.2 (de 2e zoon van Gerdt Heinrich 1.2) vertrokken zijn zoons Hermann Heinrich 1.2.2.2 en Everd Heinrich Freie 1.2.2.5 beide naar Nederland, terwijl van de oudste zoon -Gerd Heinrich 1.2.2.1- eveneens 2 kinderen vertrokken: Johann Heinrich 1.2.2.1,1 en zijn broer Ernst Heinrich 1.2.2.1,3 emigreerden naar Amerika. Twee kinderen van Gerd Henrich 1.3.1.2 (kleinzoon van Evert Henrich) zijn geëmigreerd naar Amerika: dochter Catharina Maria Engel, gehuwd met Johann Friedrich Melcher; en zoon Gerhard Heinrich.

President Roosevelt en familie Freie

Het schijnt dat president Franklin Roosevelt, president van de USA van 1933-1945, een verre neef van mij is. Hij is een 'neef, 13 x verwijderd'. Dat betekent dat onze voorouders 15 generaties geleden dezelfde waren.
De vader was Doedo Boelens Tiddinga en moeder onbekend. Doedo Boelens Tiddinga werd geboren ca. 1440 in Eexta in provincie Groningen en hij overleed 21-1-1504 in Dallingaweer in Groningen.
Via mannelijke en vrouwelijke lijn komen we bij mijn betovergrootvader Hermann Heinrich Freie (1789-1873), die getrouwd was met Jantje Alberts Korthuis (mijn betovergrootmoeder). Haar betovergrootmoeder, Frouke Doedens (1659-1723), was een direkte afstammeling van vermelde Doedo Boelens Tiddinga. Een overzicht is HIER te zien; of klik op foto rechts. Ik sta hierop vermeld als 'johnfreie', mijn werknaam bij Familysearch.
Bij controle lijkt de informatie aardig goed te kloppen, dus ik ga er voorlopig van uit dat dit juist is.
Aan de inhoud van de pagina's op deze website kunnen geen rechten worden ontleend. Ik ben niet aansprakelijk voor de gevolgen van activiteiten die worden ondernomen op basis van deze website.
| © 2021
JoopFreie.nl |